
Op deze pagina worden de diverse onderdelen
getoont en besproken.
Een klik op de afbeelding geeft een grotere foto.
Het wiekenkruis van de molen bestaat uit twee roeden
van de roedenmaker Dercks.
De binnenroede is in 1973 geplaatst en heeft een lengte van 23,50
meter.De buitenroede is in 2000 geplaatst en heeft een lengte van 23,40
meter.
De wiekvorm op beide roeden is Oud-Hollands.
Het wiekenkruis is gemonteerd aan de bovenas in de kapzolder. De
gietijzeren
bovenas is van het fabrikaat Schretlen & Co, D.A. en heeft een
lengte van 4,95 m.
De molen bestaat uit 4 zolders en de begane grond:
De kapzolder
________________________________
De luizolder
________________________________
De steenzolder
________________________________
De maalzolder
Begane grond
De Kapzolder
|
 |
De
bovenas is aan de zijde van het wiekenkruis gelagerd met het halslager,
aan het andere einde is de bovenas met het penlager gelagerd, beide
aseinden liggen in een steen gemaakt van arduin.
De as ligt alleen met de onderzijde in deze stenen en de lagers worden
gesmeerd met reuzel.
Over het aseind is een springbeugel geplaatst die moet voorkomen dat de
pen uit het penlager kan wippen bij extreme omstandigheden. |
 |
 |
Aan de bovenas is het
bovenwiel gemonteerd.
Het bovenwiel van de molen heeft 68 kammen met een steek van 12,8 cm op
een hartmaat van 2,77 m. De buitendiameter van het bovenwiel is ca. 3 m.
Het bovenwiel bestaat voor een groot gedeelte uit iepenhout,
de kammen zijn gemaakt van azijnhout.
Om het bovenwiel is zijn de blokken van de vlaamse blokvang
geplaatst. |
 |
 |
De vangblokken
worden door het gewicht van de vangbalk om het bovenwiel
getrokken. Met het vangtouw, dat aan de buitenkant van de
molen hangt, wordt via
de vangtrommel de vangbalk omhoog getrokken waardoor de blokken vrij
van het bovenwiel
komen en deze kan gaan draaien. De vangbalk komt aan een haak te
hangen.
Door de vangbalk weer van de haak te halen en te laten zakken zal de
balk de blokken weer strak om het bovenwiel trekken zodat het
bovenwiel tot stilstand gebracht wordt. |
 |
 |
De kapzolder van de molen
staat op een Engels kruiwerk en kan in zijn geheel
360° draaien, zodat het wiekenkruis op de wind gedraaid kan
worden.
Dit kruiwerk bestaat uit een stalen ring waaraan stalen wielen
gemonteerd zijn die over een soort rails lopen.
Aan de staart van de molen zit het kruirad waarmee de kap via een
ketting rondgetrokken kan worden. |
 |
 |
Het bovenwiel brengt via
de bonkelaar de draaiende
beweging over op de koningspil.
De bonkelaar is van dezelfde houtsoorten als het bovenwiel gemaakt, de
kammen zijn van een ander soort hout als die in het bovenwiel.
De bonkelaar heeft 26 kammen en een buitendiameter van
ongeveer 1,1 m.
Bij iedere omwenteling van het bovenwiel maakt de
koningspil ongeveer 2,6 omwentelingen.
De koningspil loopt verder naar beneden voor de aandrijving van de
diverse werktuigen. |
|
De Luizolder
|
 |
Op de luizolder bevindt
zich het eerste hulpwerktuig in
een korenmolen: het luiwerk.
Het luiwerk wordt gebruikt om de zakken met graan naar de
steenzolder te luien (luien is ophijsen). Dit kan met de hand met een
touw, maar kan ook op windkracht gedaan worden. Hiervoor kan één zijde
de spil zakken waardoor het loopwiel op de luitafel, die aan de
koningspil zit, zakt. Hierdoor gaat de luispil draaien en wordt het
touw waar de zakken met graan aan hangen omhoog gehesen. |
 |
De Steenzolder
|
 |
Zoals de naam van de
zolder al doet vermoeden liggen op
deze zolder de maalstenen.
De molen heeft twee maalkoppels waar afzonderlijk mee gemalen kan
worden.
De overbrenging van de draaiende beweging van de koningspil wordt via
het spoorwiel, het steenwiel en de maalspil overgebracht op de
maalstenen. Het spoorwiel heeft 63 kammen, het steenwiel heeft 27
staven. |
 |
 |
De Hernense molen heeft
twee maalkoppels: één koppel
16er kunststenen en één koppel 17er kunststenen.
De graankorrels worden in de kaar gestort en via de schuddebak stromen
deze in het kropgat. Hier vallen de korrels tussen de stenen en worden
vermalen tot meel.
Het meel verlaat de stenen aan de buitenzijde en wordt door de strijker
naar de uitloop geveegd. Hier valt het meel via de meelpijp naar
beneden. |
 |
 |
De bovenste steen (de
loper) hangt hier in de
steenkraan, maar ligt normaal op de rijn en wordt aangedreven door de
steenspil. De ruimte tussen de loper en de ligger kan geregeld worden
afhankelijk van de gewenste kwaliteit van het meel
De onderste steen (de ligger) ligt vast in de vloer.
Bij één omwenteling van de wieken maakt de loper 6,1 omwentelingen.
De overbrengingsverhouding is dus 1 : 6,10 |
 |
De Maalzolder
|
 |
Het meel valt vanuit de
meelpijp in de maalbak, een
taps toelopende houten bak.
De meelzak, waarin het meel vanuit de maalbak opgevangen wordt, hangt
aan een paar haakjes aan de maalbak.
Als de zak vol is kan er een
schotje in de uitloop geplaatst worden om de zak te kunnen vervangen
terwijl er doorgemalen wordt.
De zakken met meel kunnen met het luiwerk naar de begane grond geluid
worden. |
 |